Om het boek van de schepping te lezen, hoef je weinig achtergrondkennis te hebben. Je kunt ‘gewoon’ je ogen open houden en genieten van al dat moois. Om dichtbij onze eigen leefwereld te blijven: de bloemen en de bijtjes in de achtertuin, de vrolijke parkieten in de vensterbank, onze bijzondere oranje orchidee die weer uitloopt (nu met twee takken tegelijk!), de bergen in de Alpen die we onlangs weer mochten bewonderen, de tomatenplanten bij de achterdeur met volle (nog groene) trossen, de vogeltjes die in de tuin rondhuppelen, Brownie (onze kater) die daar zéér opgewonden van raakt, … we zien daarin hoe machtig creatief onze Schepper is. Je ziet gewoon dat Hij erop uit was én is om er een heerlijk kunstwerk van te maken. Ieder seizoen heeft zo z’n charmes. En op ieder plekje valt wel weer iets anders te bewonderen. De laatste maanden is daar voor ons nog iets speciaals bijgekomen: het nieuwe leven dat we samen mogen zien (en voelen) groeien.
Onze vakantie is al voorbij, maar dit is wel een relatief rustige periode waarin we meer dan anders kunnen stilstaan bij de wonderen in de natuur. Prachtig!
Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde, …
Onlangs was het begin van de Geloofsbelijdenis bij ons in de gemeente ‘aan de beurt’ voor een preek vanuit de Heidelbergse Catechismus (Zondag 9). In het antwoord op vraag 26 wordt voluit beleden dat God alles geschapen heeft én nog onderhoudt. Dat Hij daarom ook onze Vader genoemd kan en moet worden. Dat Hij almachtig is en ons leven in Zijn hand houdt – en daarbij ook de moeilijke dingen van het leven ons ten goede wil doen meewerken.
Het belijden van God als Schepper vinden velen niet meer van deze tijd. Het evolutie-denken heeft in het ‘Verlichte’ Westen zijn duizenden verslagen en dringt ook de kerk binnen. Sommigen hebben daar ‘gelukkig’ een oplossing voor bedacht, namelijk dat de evolutietheorie goed met het belijden van God als almachtige Schepper te verenigen zou zijn. Ik heb dat zelf in mijn studententijd ook een poosje overwogen, moet ik toegeven. Toch kom je dan vroeg of laat voor een groot vraagteken te staan.
De vraag waar het kwaad, de zonde, de dood vandaan komt, bijvoorbeeld.
Hoe het zit met de zondeval: als Adam en Eva niet echt de enige mensen waren, waarom werd dan de hele schepping ‘besmet’ door hun fout (Romeinen 5:12-21)? Dat zou in strijd zijn met een rechtvaardig God.
Waarom wordt er in de Tien Geboden (Exodus 20) zo expliciet gesproken over ‘in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, …’? Dat zijn enkele van de weinige woorden in de Bijbel die God nota bene Zelf heeft geschreven met Zijn hand (Exodus 31:18). Zoiets kún je dan niet afdoen met ‘een symbolische tekst’ (dat wordt nog wel eens van Genesis 1-2 gezegd, om een vereniging met de evolutietheorie mogelijk te maken). Eigenlijk komt het erop neer dat als de schepping niet ‘in zes dagen’ voltooid zou zijn, dat God gelogen heeft in de Tien Geboden. Dat bestáát niet. Zo is Hij niet.
Deze en enkele andere Schriftuurlijke overwegingen hebben me ervan overtuigd dat je Genesis 1-2 niet anders kunt lezen dan hoe het er staat. Daarvoor worden deze teksten te veel en te expliciet herhaald in het verdere van de Bijbel. Wat mij betreft is dus de Bijbel helemaal waar. Ook die stukjes waar je niet zo 1-2-3 een antwoord op hebt in het gesprek met een evolutionist (of die nu tegelijk christen is of niet).
De wonderen in de celbiologie
Wat mij gesterkt heeft in deze overtuiging, zijn een aantal bijzonderheden in de celbiologie. Een heel ander hoofdstuk in het boek van de Schepping. Voor mij het favoriete hoofdstuk, om een paar redenen:
- Het is grotendeels verborgen. Dat maakt het mysterieus. Wat we vandaag van de celbiologie weten, is volgens mij nog geen 10% van wat er daadwerkelijk bestaat en gebeurt. Iedere nieuwe druk van een celbiologie-boek bevat weer nieuwe details! Het is ook op een andere manier verborgen: je kunt niet zonder apparaten en meet-trucjes meer te weten komen over de celbiologie. Je ziet het immers niet als je gewoon je ogen open doet en de tuin in loopt. Je ziet het pas als je het wilt zien en als je je erin verdiept. Ik heb wat dat betreft nooit spijt gehad van mijn keuze voor de master ‘Molecular and Cellular Life Sciences’ 🙂
- Het leeft. Dat vind ik zo fascinerend! Ik kijk regelmatig met Maikel mee door de telescoop. De ruimte is ook fascinerend, en op sommige punten heeft het iets weg van fluorescentiemicroscopie wat je dan ziet (lichtjes en bolletjes die al dan niet bewegen; heerlijk is dat). Maar in de ruimte is geen leven. Dat is dood en het beweegt volgens een aantal vaste ritmes en wetten. Het is evenwel prachtig – maar een cel lééft en dat maakt het interessant en onvoorspelbaar. Misschien komt dat laatste doordat we nog zo weinig weten. Maar ik geloof niet dat we ooit alles zullen weten van wat er in cellen gebeurt. Daar is het te veel, te onpeilbaar en te complex voor. Cellen reageren ook niet altijd precies hetzelfde. Het lijkt wel eens of ze een eigen wil hebben. De precieze omstandigheden bij een proef komen zó nauw dat de resultaten bij kleine afwijkingen al niets meer waard zijn.
- Het werkt samen in een groter geheel. Cellen werken samen in een weefsel, als ze naast elkaar liggen. Of groter, in een orgaan. Cellen maken stoffen (bijv. hormonen, ontstekingsfactoren, …) die ergens anders in het lichaam betekenis hebben voor andere cellen en weefsels. Cellen kunnen niet zonder elkaar. En tegelijk zijn ze zo verschillend: de meesten zijn met het blote oog niet te zien, maar bijvoorbeeld een eicel wel; sommige cellen hebben meterslange uitlopers (bijv. neuronen), terwijl de meeste cellen kleiner zijn dan enkele tientallen micrometers. De cellen binnen het lichaam zijn dan genetisch wel grotendeels identiek – maar ze ontwikkelen zich allemaal op een andere manier, waardoor ze hun eigen functie krijgen (bijv. door epigenetica, gene silencing, …). Kortom: cellen zijn erop gemaakt om het grotere geheel te dienen. Ook bij het ontstaan van ziekten zie je dat. Waar we meestal niet bij stil staan, is hoe vaak het immuunsysteem al een probleem heeft opgelost voordat het uit de hand kan lopen. We voelen ons vaak heel zielig als we een dag of een week ziek zijn. Maar het is goed om te beseffen hoe bijzonder het is dat we niet doorlopend alleen maar ziek zijn. In deze wereld vol ziekteverwekkers, straling, giftige stoffen, rode E-nummers ( 😛 ) en andere ellende is dat iets waar we oprecht van onder de indruk mogen zijn! Het immuunsysteem is wat mij betreft dan ook een van de bijzonderste dingen van de schepping.
De eerste cel?
Volgens de evolutietheorie zou de eerste cel vanzelf ontstaan zijn. Dat zou dan een heel primitieve, simpele cel zijn geweest. En in hele bijzondere omstandigheden. In weet-ik-hoeveel jaar.
Voor mij is dat iets wat echt niet kan. De meest simpele cel die we kennen is nog steeds bizar complex. Dat is makkelijk gezegd, maar met complex bedoel ik écht complex, met allerlei onderdelen die zonder elkaar niet de cel in stand kunnen houden, laat staan een nieuwe cel kunnen produceren (celdeling) of op een andere wijze ‘leven’ kunnen vormen. Dat kán niet zomaar, en ook niet in weet-ik-hoeveel jaar. (Soms verdenk ik de evolutie-denkers ervan om maar overal een paar miljoenen jaren extra voor te rekenen, alsof onmogelijke dingen dan ineens wel kunnen. Daar geloof ik dus absoluut niet in.)
Met de huidige technieken heeft nog nooit een slimme wetenschapper een levende cel kunnen maken uit dood materiaal. Laat staan dat de omstandigheden gecreëerd kunnen worden waarin zo’n cel kan ontstaan, vanzelf, zonder slim brein erachter. Die keren dat er geclaimd wordt dat er een soort cel ‘gemaakt’ is, is dat altijd op basis van al bestaand celmateriaal.
Voor een werkende cel, die kan blijven leven en kan delen, heb je DNA nodig (of RNA of iets wat erop lijkt). Ook heb je eiwitten nodig om dat genetische materiaal te ‘interpreteren’ voor het maken van nieuwe eiwitten, zodat de cel kan functioneren. Verder moet je speciale eiwitten hebben om het genetische materiaal te kunnen vermenigvuldigen voor de celdeling. Rondom de celdeling heb je weer andere speciale eiwitten nodig die ervoor zorgen dat het genetische materiaal goed verdeeld wordt over de twee nieuwe cellen. En dat de twee nieuwe cellen ook daadwerkelijk loskomen van elkaar. (Ik noem maar even wat basale processen die in iedere cel plaatsvinden.)
Voor het maken van eiwitten in een cel heb je dus genetisch materiaal nodig. En voor het maken van nieuw genetisch materiaal (voor de nieuwe cel) heb je weer die speciale eiwitten nodig, die raad weten met de moleculen van het genetische materiaal. Het ene kan niet eerder of later dan het andere erbij zijn gekomen. Net als de kip en het ei: evolutionisten komen daar ook niet uit. (De kip of zijn voorloper was er overigens eerst. In volwassen vorm gemaakt op de vijfde dag 😎 )
Een eerste ‘spontane’ cel zou dit dus allemaal toevallig in één keer in zich moeten hebben, en het moet dan ook direct zo goed werken dat het blijft leven én goed kan delen. Anders zijn er geen nakomelingen en kan het niet de oorsprong van al het leven zijn geweest. Hierbij wordt nog wel eens het voorbeeld van een horloge genoemd: als je ergens een werkend horloge aantreft, dan denk je óók niet dat dat toevallig of geleidelijk zal zijn ontstaan. Dat dat ene radertje er vast een paar honderd jaar later ineens op z’n plek tussen viel en het klokje toen begon te tikken. Nu is een horloge vele malen simpeler dan een primitieve cel, dus eigenlijk vind ik het nog een zwak voorbeeld. Ik heb het dus een beetje simpel geprobeerd uit te leggen, maar voor mij is die ‘eerste cel’ de allergrootste drempel om in een evolutie zonder God te kunnen geloven. (Macro-evolutie mét God had ik hierboven al ergens afgebrand, maar dat is meer op basis van Bijbelse problemen die je dan krijgt.)
De ontwikkeling van nieuwe soorten
Tot op zekere hoogte vindt er wel overigens evolutie plaats, al noem ik het niet graag zo omdat ik een hekel heb aan dat woord 😉
Maar door middel van natuurlijke selectie veranderen bestaande soorten wel enigszins en kunnen zij zich aanpassen aan hun nieuwe omstandigheden. Dat wordt ook wel micro-evolutie genoemd. Vogeltjes die een bepaalde schutkleur hebben, hebben meer kans op overleving dan vogeltjes die een kleur hebben die opvalt voor hun vijanden. Die eerste vogeltjes zullen dus op de langere termijn beter vertegenwoordigd zijn in de regio. Datzelfde geldt voor aanpassingen die het vinden van voedsel of het sneller kunnen vluchten makkelijker maken. In de harde natuur bestaat dus zeker wel zoiets als natuurlijke selectie.
Een stap die ik niet kan volgen, is dat hele basissoorten vanzelf zouden zijn ontstaan op deze manier. Hoe zat het ook al weer; planten werden vissen, vissen werden reptielen, reptielen werden vogels, en ergens halverwege (volgens mij uit de reptielen) zijn ook nog ergens de zoogdieren ontstaan. En uit de zoogdieren komen dan weer de mensen voort. Nu klinkt dit heel simpel en als je het zo simpel zegt dan zou niemand het geloven. Maar volgens de liefhebbers is dit allemaal heel geleidelijk en heel langzaam zo ontwikkeld, en dán zou het wel mogelijk moeten zijn (?). Het verbaast me niets dat die nodige tussenvormen nergens teruggevonden zijn – ze zouden niet levensvatbaar geweest zijn. Terwijl voor het ontstaan van een nieuwe / ‘hogere’ soort de aanpassingen juist een voordeel hadden moeten zijn. Anders klopt het niet met de natuurlijke selectie.
Bijvoorbeeld een vis die een aanpassing krijgt om een landdier te worden: dat moet wel een bijzonder ongelukkige vis zijn geweest. Er moeten dan longen of een ander ademhalingssysteem zijn ontstaan in plaats van (of evt. naast) de kieuwen, inclusief de veranderingen in bloedsomloop die daarmee verband houden. Verder is een aangepast spijsverteringskanaal voor de andere voeding die op de wal te vinden is wel handig (het arme dier zou darmproblemen hebben gehad). En het zou een ander systeem moeten hebben gehad om de lichaamstemperatuur te kunnen handhaven. Hij moet iets over de buitenkant van het lichaam hebben gehad om niet uit te drogen, een huid of pantser bijvoorbeeld. De ogen moeten veranderen, want onder water goed kunnen zien is iets anders dan boven water goed kunnen zien. En natuurlijk moeten er iets van poten zijn ontstaan die meteen goed genoeg werkten om ook echt over het land te kunnen bewegen. En de nakomelingen zijn wonderbaarlijk genoeg sterker dan al het andere in de buurt, waardoor ze zich goed verder kunnen voortplanten en een prachtig leven kunnen leiden…
Nu is dit misschien een beetje plat en kort door de bocht gezegd allemaal (het is ook niet echt mijn specialisme) maar het verbaast me toch dat we dit in het ‘slimme’ Westen allemaal maar voor waar houden. Volgens mij kan het echt niet zo gegaan zijn.
Zonder God kan het in ieder geval niet. En mét God is het erg omslachtig; het kan ook in zes dagen, dus waarom moeilijk doen…